3. Analyse van de tekst


Het Duitse voorbeeld.

Elke geïnformeerde tijdgenoot van Van Peene, en zeker elke lezer van het Gentse Kunst- en Letterblad of de Brusselse krant Vlaemsch België, zal in de eerste strofe van 'De Vlaamse Leeuw' een Vlaamse aanpassing van 'Der deutsche Rhein' herkend hebben. Van Peene zou zich door die vaststelling even min 'betrapt' voelen als de Gentse dichter Napoleon Destanberg, die zijn 'Belgische Volkshymne'1 laat beginnen met de woorden

België, België boven alles,
Boven alles op dees aard
Wen elkeen voor recht en vrijheid
Broederlijk zich samen schaart.
Van de Maas tot aan de Schelde
aan nijverheid gepaard.
België, België boven alles,
Boven alles op dees aard.
te zingen op de wijze van

Deutschland, Deutschland über alles
über alles in der Welt,
wenn es stets zu Schutz und Trutze
brüderlich zusammenhält.
Von der Maas bis an die Memel,
von der Etsch bis an den Belt,
Deutschland, Deutschland über alles,
über alles in der Welt!
De Nederlandse tekst is duidelijk een doorslagje, op sommige plaatsen woordelijk, van het alom bekende Duitse origineel, en het is niet de bedoeling dat te verbergen—als dat al mogelijk zou zijn. Zo is ook

De vlaemsche Leeuw.
Zy zullen hem niet temmen,
Den fieren vlaemschen Leeuw,
Al dreigen zy zyn’ vryheid
Met kluisters en geschreeuw.
Zy zullen hem niet temmen,
Zoo lang één Vlaming leeft,
Zoo lang de Leeuw kan klauwen,
Zoo lang hy tanden heeft.
een zo goed mogelijke aanpassing van

Der deutsche Rhein.
Sie sollen ihn nicht haben,
Den freien deutschen Rhein,
Ob sie wie gier´ge Raben
Sich heiser danach schrei´n,
So lang' er ruhig wallend
Sein grünes Kleid noch trägt,
So lang' ein Ruder schallend
In seine Woge schlägt!
Ook hier is er op sommige plaatsen (schrei'n/schreeuw, so lang/zoo lang) zelfs woordelijke overeenkomst.
Het gedicht van Nicolaus Becker2 dateert van september 1840. Het vertolkte perfect de Duitse patriottische gevoelens tegenover de Franse aanspraken op het Rijnland, en werd in de kortste tijd ongemeen populair. In januari 1841 was het Duitse origineel al doorgedrongen tot in Gent, met name tot bij Snellaert, redacteur van Kunst- en Letterblad.3 In de jaargang 1841 vernamen de lezers van dat blad eerst over de belooning van 1000 thalers aen den schryver van het zoo veel geruchtmakend volkslied 'de Duitsche Rhyn',4 dan over de kostelyke drinkbeker ten geschenke aen den Heer Becker, schryver van het Rhynlied (waarna de eerste twee verzen in het Duits geciteerd worden)5 en ten slotte werd hun een volledige vertaling 'letterlijk naar het Hoogduitsch van Becker', ondertekend door Theodoor Van Ryswyck, aangeboden. Dit is de eerste strofe:

De Vrye Rhyn. Volkslied.
Zy zullen hem niet hebben,
Den vryen duitschen Rhyn!
Schoon zy als wreede raven,
Er hongerig naer zijn:
Zoo lang hy rustig golvend
Zyn groenend kleed nog draegt;
Zoo lang een visscher vrolyk
De breede riemen slaegt.6
Met 'Volkslied' bedoelt Van Ryswyck allicht de Duitse term 'Nationallied' weer te geven, die vaak met het gedicht van Becker als lied geassocieerd werd. In 1840 verscheen het al onder die benaming:

Met die publicatie7 wordt een soort competitie gelanceerd voor de geschiktste melodie. De auteur vernoemt er zes bestaande, en suggereert er acht nieuwe op diverse volkswijsjes. (De bekendste zou nog een andere worden: die van Schumann, uit november 1840.)
In 1844 flakkerde de Vlaamse belangstelling voor het lied opnieuw op. In het Kunst- en Letterblad vinden we, als onderdeel van een breder artikel van pan-germaanse strekking (uit een Duitse krant overgenomen):

Deze lange, deze eeuwige duerzaemheid en uitbreiding hunner nationale kracht, is hetgeen de Duitschers in Duitschland doet zingen
Zy zullen hem niet hebben  
Den vryen duitschen Rhyn!8
Met veel meer nadruk was het lied een maand eerder al vernoemd in het Brussels dagblad Vlaemsch België, het eerste met een uitgesproken 'Vlaamse' strekking. Op de eerste bladzijde van het eerste nummer (hier, ook hier) worden Snellaert en Van Peene genoemd onder de 'bestendige medewerkers'. In een goed gedocumenteerd artikel op de voorpagina van 12 september 1844 (hier, ook hier) wordt, met actuele citaten uit Franse bron, aangetoond dat Frankrijk onverminderd de ambitie heeft zijn grondgebied tot aan de Rijn uit te breiden, en dat dit het voortbestaan van o.m. België bedreigt. Nadat er (verre van vlekkeloos geciteerd) aan herinnerd is dat
veertig miljoenen Duitschers riepen als uit éénen mond:
Sie sollen ihm nicht haben Den freien deutschen Rhein, Bis in sein Fluth begraben
Des letzten Mans Gebein!
richt de redacteur zijn laatste woorden tot gy Belgen, gy Vlamingen, gy Germanen met
welt dan uit uwe borst, even als uit die van den vryen Duitscher, de roep niet op:
Zij zullen hem niet hebben Den vryen duitschen Ryn, Zoo lang aen Schelde's boorden
Er vlaemsche vuisten zyn!
Politiek is dit een oproep tot Vlaams-Duitse frontvorming tegen Frankrijk, die ook in de vorige nummers van de krant al verdedigd was. Literair is het een Vlaamse variant van een strofe van 'Der deutsche Rhein', en dit brengt ons op één schrede van 'De Vlaamse Leeuw', want die is dat ook, maar dan met meerdere strofen in dezelfde aard voortgezet. We mogen ervan uitgaan dat 'bestendig medewerker' Van Peene dit artikel en die strofe op zijn minst gelezen heeft.

  De aanleiding.

Tien maand later, op 21 juli 1845, zette hij zich in die stijl dus aan het dichten. Naar enige concrete aanleiding daarvoor is het vruchteloos zoeken. Snoeck's Almanach 1846, die zijn Kronyk beperkt tot de opmerkelijkste gebeurtenissen van het voorafgaande jaar, weet niets te melden tussen 10 juli (borstbeeld voor Van Artevelde in Gent) en 4 augustus (de aardappelziekte, die in de volgende maanden en jaren tot hongersnood en sociale spanningen zou leiden). Ook binnen toneelmaatschappij Broedermin valt niets spectaculairs te rapen. In het verslag van de bestuursvergadering van 20 juli 1845 (hier, ook hier) wordt het ontslag van twee werkende leden geacteerd, waaronder voorzitter Karel Ondereet. De redenen worden niet toegelicht, zodat we tot geen verband mogen besluiten. (Over Ondereet, die pas in 1848 Broedermin definitief in onvrede zou verlaten, schrijft een tijdgenoot: nogal laatdunkend en nukkig van aard, deed hij den kring dikwijls veel last aan.9) Uit het kasboek (hier, ook hier) blijkt dat juli 1845 grotendeels in het teken stond van een voorstelling die Broedermin later in Brussel zou geven, en op 16 juli is een eerste 'voyage naar Brussel' ingebracht. De gelegenheidsvoorstelling van Broedermin in Brussel was overigens onderdeel van de jaarlijkse feesten ter herdenking van de Belgische opstand van september 1830.

Velen hebben zich uitgeput met het nagaan van de omstandigheden van 1847, maar die zijn voor de creatie van een tekst uit 1845 uiteraard van geen belang. Ook de publicatie ervan op 7 november 1847 in het Gentsch Vosken hoeft niet te betekenen dat er toen een bijzondere aanleiding was; men kan zich voorstellen dat het weekblad een reserve aan liedjes en andere niet-gedateerde kopij had, die het inlaste waar en wanneer het goed uitkwam.

In zijn Gedenkboek uit 188713 last Lauwers ook een ooggetuigenverslag in over het ontstaan van de 'Leeuw', waarin hij een datum (augustus 1848) en een plaats (Wijngaardstraat 14) vermeldt. Maar het staat vast dat Van Peene zijn tekst schreef in 1845, en dat zijn adres, vanaf juli 1846, Wijngaardstraat 12 was. De herinneringen van Lauwers zijn dus zeer onbetrouwbaar en het is niet duidelijk waarom wij de ontstaansgeschiedenis die hij vertelt zouden moeten geloven.

De Vlaamse inspiratie.

Iedereen die na Conscience's Leeuw van Vlaanderen komt, en een 'duitse Rijn' wil omzetten in een 'vlaamse xxxx' komt natuurlijk op een leeuw uit. Voor de uitwerking van die personificatie kon Van Peene zonder enige moeite inspiratie opdoen in zijn naaste omgeving. Het beeld van een sluimerende leeuw die plots ontwaakt, zijn ketens verbreekt en vreselijk uithaalt, is gemeenschappelijk aan Het lied van den Leeuw van L. Hemelsoet uit 1838,10 het gedicht De leeuw van Vlaenderen van J. Nolet de Brauwere van Steeland, verschenen in 183911 en, nog dichterbij, de twintig verzen uit Ondereets Lodewyk van Nevers in Kunst- en Letterblad van 23 februari 184512 die beginnen met


Daer bonst de vlaemsche leeuw, door vuig verraed gekluisterd,
Van zyne keetens los!

Van Peene kon dus putten uit verscheurende klauwen, gloeiende ogen, brede manen, knellende banden, kluisters en wraakzucht, en zijn bloed en slyk komt zelfs woordelijk bij Hemelsoet voor. Maar ere wie ere toekomt: zíjn 'Leeuw' laat de voorbeelden (Becker inbegrepen) ver achter zich.

De vijand: niet België, maar Frankrijk.

Beckers gedicht was expliciet gericht aan Lamartine en dus tegen de Fransen, Hemelsoet vernoemt voluit der Walen [d.i. Fransen] koning met zijn witte lelie, en Steeland richt zich tot Conscience, en heeft het over 1302. Niet aldus Van Peene, die zorgvuldig vermijdt te zeggen wie het is, die de vrijheid van de Leeuw bedreigt. Voor zijn tijdgenoten zal duidelijk geweest zijn dat de geviseerde vyand het expansionistische Frankrijk van 1840-1845 was, en dat de strekking van de 'Leeuw' was: zij (de Fransen) zullen niet alleen de Duitse Rijn niet krijgen, maar evenmin de Vlaamse Leeuw temmen. Maar zeggen doet hij het niet, en zo komt het dat de 'Leeuw' in 1848 kon uitgelegd worden als pro-Belgisch14 en dat hij vandaag de dag bijna uitsluitend de tolk is van anti-Belgische gevoelens. Wie, vandaag, ziet de krachtige verzen

De tyd verslindt de steden,
Geen troonen blyven staen.
De legerbenden sneven,
Een volk zal niet vergaen.
niet als een schot voor de boeg van de Belgische monarchie? Maar de lezers van Vlaemsch België zouden daar anders over denken. In het geciteerde artikel uit 1844 met de Vlaams-Duitse Rijncitaten staat immers
In gansch Frankryk bestaet er mogelyk maar één man by wien de zaek [het opbergen van de expansieplannen] opregt gemeend is, en die man heet Lodewyk-Filips; maer de koning van Frankryk is niet onsterfelyk en eens zal zyn wys beleid aen Frankryk ontbreken.
Men kan 'geen tronen blijven staan' dus opvatten als bezorgdheid om het voortbestaan van België, mocht de wijze Franse koning van het toneel verdwijnen. Van Peene zelf bewijst dat dit de juiste interpretatie is. Tien jaar na het originele handschrift voorzag hij zijn 'Leeuw' van een gelegenheidstekst, met als vierde strofe
Europa stond te vallen
Door woelgeest ondermynd,
De troonen stortten neder
De bloedbanier verschynt.
Maar Leopold verschrikt niet
Hy blyft kloekmoedig staen,
gewapend met de liefde
Van elken onderdaen.
15
Onder de in 1848 neergestorte tronen: die van Louis-Philippe (met inderdaad, zoals Vlaemsch België voorzien had, een —amateuristische— invasiepoging van België tot gevolg), met Leopold als rots in de branding.Er zijn geen anti-Belgische uitingen van Van Peene bekend; pro-Belgische wel, waaronder de geciteerde lofzang op België en zijn beminde vorst. En zijn Vlaamse Leeuw, die zich dreigend naar Frankrijk wendt, staat de facto op de bres voor het jonge België. Het jaar na de 'Leeuw', in 1846, zou Van Duyse expliciet maken wat bij Van Peene impliciet aanwezig is. In zijn prijswinnende cantate België, nationael gezang16 schrijft hij
O Vaderlander, ziet gy daer
Den Leeuw van Vlaendren staen?
Hy stapt aen ‘t hoofd der heldenschaer,
En briescht , en brult: Valt aen!
Men terg’ den Leeuw van Vlaendren niet,
Die dwinglandy bespot.
Wy zingen ‘t plechtig zegelied,
Voor Vaderland en God.
In zijn derde strofe had Van Peene vryheid, land en God waarvoor zijn Leeuw al duizend jaar strijdt in het ongewisse gelaten, maar Van Duyse is duidelijk: het 'land' is België. (Het behoorde tot de —toen vers gecreëerde— Belgische mythe, dat de Belgische 'natie' duizend jaar in wording was geweest.) In de variante tekst, waarin de leeuw ondubbelzinnig voor Vlaanderen vecht, horen we misschien de stem van diegenen die België niet gunstig gezind waren.




1 K. Miry en E. Nevejans, Keus van Zangen, Eerste reeks, 1881, blz. 81. Hier (ook hier) de relevante bladzijden.
2 Hier (ook hier) volledig, en hier de verzamelde gedichten van Becker uit 1841.
3 Deprez, De Vlaamse Leeuw, blz. 111.
4 Kunst- en Letterblad (online consulteerbaar) 1841, blz. 16.
5 Id. blz. 28.
6 Id. blz. 47. Hier (ook hier) de volledige tekst van de vertaling.
7 Hier (ook hier) in haar geheel.
8 Kunst- en Letterblad, 23ste aflevering, blz. 90-91. Die aflevering is verschenen in oktober 1844, want zij bevat tekst gedateerd 1 oktober 1844, en de volgende aflevering tekst van 18 oktober.
9 Gedenkbladen van Willem Rogghé, Gent, Vuylsteke, 1898, blz. 188.
10 In F.A. Snellaert, Oude en nieuwe liedjes (online consulteerbaar). Hier (ook hier) de tekst.
11 In J.F. Willems (red.), Belgisch museum voor de Nederduitsche tael- en letterkunde en de geschiedenis des vaderlands (Derde deel). Maatschappij tot Bevordering der Nederduitsche Taal- en Letterkunde, Gent 1839, (online consulteerbaar) blz. 97-98. Hier (ook hier) de tekst.
12 Blz. 32.
13 Zie 2. De tekst zelf, voetnoot 3.
14 Eene protestatie tegen alle onvaderlandsche inzichten (Den Vlaming, 1 maart 1848), doet de herten der aenhoorders van vaderlandschen hoogmoed zwellen (Het Vaderland, 5 maart 1848).
15 Hier (ook hier) de hele tekst, en hier (ook hier) het origineel.
16 Hier (ook hier) de hele tekst, en hier (ook hier) de aankondiging en het programma van de uitvoering in de aula op 26 juli 1847.